Papekop-Diemerbroek; de brand van 1874 in de molen en perikelen rond de herbouw.
Het is tegen zessen als de Voorzitter G.A. Muller van de polder Papekop-Diemerbroek op 7 oktober 1874 een telegram ontvangt. Het is een kort telegram dat bode Jacobus Hagoort een half uur eerder heeft verzonden, maar één met grote consequenties voor de polder. Alles wat er in staat is: “onze watermolen staat in brand”.
De molen, het zomerhuis van de molenaar, de hooiberg en de schuur branden tot de grond toe af. Voor het bestuur volgen hectische weken waarin besluiten genomen moeten worden over de bemaling van de polder, herbouw van de molen of stoombemaling en over de financiering van dat alles.
De polder Papekop-Diemerbroek
De polder Papekop-Diemerbroek ligt even ten zuidwesten van Woerden. De polder meet bijna 720 hectaren, wat iets meer is dan het gemiddelde van de 35 polders waaruit het Groot-Waterschap van Woerden rond 1900 bestond. Papekop-Diemerbroek ligt ten zuiden van de Oude Rijn en wordt ten noordoosten begrensd door de polders Wulverhorst en de beide Vlooswijken en de Lagenpolder, ten noorden door Barwoutswaarder, ten westen door het Westeinde van Waarder en door Ruige Weide ten zuiden door Groot Hekendorp en Klein Hekendorp en ten zuidoosten door Noord-Linschoten.
De bemaling vond van oudsher plaats door een wipmolen die het water via een lange achterwetering aangevoerd kreeg om het daarna op de Kromwijker Wetering uit te slaan. Deze watergang komt uit op de Oud Rijn, die het water verder zeewaarts afvoert.
Helaas gaat het polderarchief niet verder terug dan tot het begin van de negentiende eeuw, zodat van de vroege geschiedenis van de polder weinig bekend is. We weten derhalve niet wanneer de eerste molen in de polder is gesticht. In ieder geval werd een nieuwe molen gebouwd in 1586-87, aangezien de oude molen “door de donder ende voorbije troubelen gemolesteerd waren”[1]
Het is dus zeer waarschijnlijk dat de in 1874 afgebrande molen een zeer oud exemplaar was.
Herbouwen of stoom?
Het bestuur gaat direct na de brand voortvarend aan de slag. De volgende dag (8 oktober dus) komen voorzitter G.A. Muller en de Heemraden J. Maaijen, P. Stolk, M. Kool en T. ten Brummeler bij elkaar. Na “langdurige beraadslaging ten dezen besloten” de besturen van de polders Barwoutswaarder en Ruigeweide te vragen “zooveel mogelijk hulp te verleenen teneinde dezen Polder van het overtollige water te helpen bevrijden”.
[1] Not arch dl 24 Montfoort dd 22-12-1586
Daarnaast wordt besloten op 13 oktober een ingelandenvergadering te beleggen en daar de vraag voor te leggen of er een nieuwe windmolen moet worden gebouwd of dat men zal overgaan op stoombemaling. Ten slotte zal er worden nagegaan hoe de benodigde gelden kunnen worden verkregen. De molen is weliswaar verzekerd, maar men is ervan overtuigd dat de uitkering niet voldoende zal zijn.
De gemeente Woerden wordt op de hoogte gesteld van de brand en die vragen hoe hoog de schade oploopt en voor hoeveel de polder is verzekerd. Per kerende post antwoord het bestuur de gemeente:
“Den 10 october 1874
Ter voldoening aan de missive van 9 dezer no 465/1 heb ik de eer UEd mede te deelen:
1e Bedrag der waarde van den molen ƒ 15.000,-
idem van het zomerhuis, schuur en hooiberg ƒ 1.200,-
idem huisraad, provisie, brandstoffen, hooi enz. ƒ 1.000,-
2e Geledene schade aan de molen ƒ 12.000,-
Aan het zomerhuis, schuur, hooiberg
enz. ƒ 1.150,-
Aan huisraad enz. ƒ 800,-
3e vermoedelijk is de brand ontstaan door het heetlopen van de as, tengevolge van den harde wind.
4e De molen was verzekerd bij den Maatschappij enkel voor Polderwatermolens voor ƒ 11900,-“.
Voorafgaand aan de ingelandenvergadering op 13 oktober komt de taxateur van de Brandwaarborgmaatschappij met de trein van 7.58 uur uit Amsterdam. Hij zal de schade aan de molen en de andere gebouwen opnemen en bekijken wat het overgebleven ijzerwerk en andere nog bruikbare onderdelen waard zijn. Het bestuur gaat akkoord met de ƒ 230,- aan ijzerwerk en ƒ 85,- aan overgebleven steen van het zomerhuis, waarop de taxateur uitkomt.
Om half twee begint de ingelandenvergadering en het belang wordt door iedereen duidelijk onderkent. Normaal zijn er niet meer dan zo’n 300 stemmen vertegenwoordigd, maar voor deze gelegenheid zijn er maar liefst 33 ingelanden aanwezig die samen 619 stemmen vertegenwoordigen.
Nadat de voorzitter heeft verteld wat de reden is voor deze vergadering, wordt direct gevraagd wat de oorzaak van de brand is geweest. “Waarop de Voorzitter te kennen geeft die oorzaak volgens ingewonnen informatiën moet worden gezocht in het heetloopen van de bovenas tegen de keerstijl”. De vragensteller springt hier snel op in met de vraag of dit niet kan komen door onzorgvuldigheid van de molenaar. Dit wordt door “C.G. van Aelst en meer anderen ontkennend […]beantwoord, als hebbende den molen tot ’s namiddags omstreeks 4 ure geregeld en goed gemalen en de molenaar hem bij het snel opkomen van den wind stil en uit den wind heeft gezet, en zoodra deze den brand bemerkte is hij met den meesten spoed met emmers water naar boven gegaan om te blusschen doch de brand nam door de hevige wind zoodanig toe dat het blusschen onmogelijk was”.
De vergadering vindt het wat vreemd dat het Bestuur niet met een voorstel omtrent herbouw of vervanging door een stoomgemaal komt. De voorzitter is het wel eens met de heer Buma, maar het Bestuur kwam zelf niet uit dit probleem en wil het daarom aan de vergadering laten een beslissing te nemen. Voor echter op dit onderwerp kan worden ingegaan wordt al een zijpad begaan en wordt de vraag gesteld of de waterloop niet verdiept moet worden als er een nieuwe molen wordt gebouwd. Verschillende ingelanden zijn het daar niet mee eens.
Gelukkig wordt snel weer de hoofdweg genomen met de vraag wat het verschil in kosten is tussen herbouw van de molen en nieuwbouw van een gemaal. Uit het antwoord blijkt dat het bouwen van een stoomgemaal ongeveer twee keer zo duur is als bouwen van een nieuwe molen op de oude fundamenten. Er wordt zelfs een begroting genoemd die er op neer komt dat een stoomgemaal ongeveer vijfeneenhalve gulden per hectare zal kosten inclusief reparaties en inkomen van de machinist.
Uit de vragen blijkt al gauw dat de voorkeur ligt bij de herbouw. Voorzitter Montijn brengt in stemming of men tot stichting van een nieuwe molen zal overgaan. Met 471 stemmen tegen en 2148 stemmen voor wordt dus tot herbouw besloten. Nog even wordt geopperd in plaats van een wipmolen een achtkant te bouwen, maar volgens ingewonnen informatie is het niet mogelijk een achtkant te bouwen op de fundamenten van een wipmolen. Daar komt bij dat verschillende ingelanden zich verklaren voor een molen van het vorige model.
Na nog het een en ander besproken te hebben over de financiën, komt het sociale hart van de voorzitter naar voren, als hij de wenselijkheid uitspreekt, om in het belang van de molenaar, zo snel mogelijk het zomerhuis en de schuur te herbouwen.
Op 17 oktober komt het bestuur weer bij elkaar en het eerste wat zij besluiten is het zomerhuis met stalling door H. de Hoog te Driebrug (Waarder) voor de som van ƒ 473,-. Door De Hoog zijn als borgen gesteld J. Bloem, metselaar te Langeruigeweide en H. de Gier, timmerman te Hekendorp.
Wipmolenbestek
Voor het opmaken van een bestek is opzichter K. Hogervorst belast, die aangeeft de hulp te hebben ingeroepen van “eene van Kleef te Amsterdam, die had te kennen gegeven voor die hulp te eischen eene som van ƒ 100,-, die hij, Hogervorst natuurlijk van zijn salaris op 5% der aannemingsom gerekend, zoude voldoen.”
“Omtrent de punten in het bestek op te nemen is besloten tot het voorschrijven van
Een ijzeren bovenas
Een ijzeren scheprad
Een steenen waterbak
Een ijzeren en een greenen roede, en wat de wateras betreft een ijzeren door Hogervorst afgeraden wordende, wordt zulks alsnog aangehouden, om daarnaar zoo mogelijk nog nader onderzoek te doen.”
Hogervorst geeft aan dat hij het bestek in acht dagen kan maken, waarna een door de voorzitter te raadplegen deskundige het bestek nog eens zal nalopen.
Inderdaad komt het bestek snel, maar de voorzitter is er zeker niet content mee. Hij vindt dat er nogal wat zaken zijn die in zeer algemene termen of zelfs onvoldoende omschreven zijn.
De opzichter wordt ter vergadering geroepen, waar hij zich verdedigt door te verklaren dat “alles zich bij de bewerking vanzelve regelt wat de afmetingen van hout en steen betreft, en dat de assen roeden en scheprad worden gemaakt naar modellen in de fabriek aanwezig.”
Het bestuur is niet overtuigd en draagt de opzichter op de genoemde punten nauwkeurig op te geven en tekeningen van assen, roeden en scheprad te maken.
Het vertrouwen in de opzichter is klaarblijkelijk behoorlijk getemperd; na het gereedkomen van het aangepaste bestek zal alles nog eens grondig moeten worden bekeken door deskundige Korevaar te Vrijenban.
Bepaald wordt dat de molen drie maanden na de gunning maalvaardig moet zijn en het overige werk aan de molen een maand daarna.
Er wordt snel gewerkt en een week later is het rapport van Korevaar al binnen. Deze schrijft dat “de ontwerper van het bestek goed op de hoogte schijnt te zijn van een wipmolen wat betreft de houtconstructie, doch dat dit niet het geval is met de ijzerconstructie, als zijnde de omschrijving van de ijzeren deelen zeer gebrekkig en in veele opzigten ondoelmatig”. Daarnaast vindt Korevaar dat de begroting van ƒ 19000,- te hoog uitkomt.
Toch een achtkant en het ontslag van Hogervorst
Een ander punt waarop Korevaar wijst gaat over de voordelen die een achtkante molen heeft boven een wipmolen en ook dat “het onderwiel en de onder- en bovenschijven in den laatsten tijd veelal gedeeltelijk van ijzer worden vervaardigd, hetgeen beter is en geene hoogere kosten vordert.
De voorzitter vraagt de mening van de heemraden, die voorstellen een nieuw bestek, tekeningen en begroting te laten maken door Korevaar en “te trachten op eene geschikte wijze van Hogervorst af te komen”. Dit voorstel wordt aangenomen en besloten wordt “aan Hogervorst voor te stellen dat hij zelf zijn ontslag zal aanbieden, hetgeen men in het belang van zijn goede naam raadzaam acht, en hem dan te verzoeken zoo spoedig mogelijk zijne rekening voor het door hem verrigte in te leveren en zoo hij zelf zijn ontslag niet wil aanbieden hem dan van de verdere werkzaamheden te ontslaan”.
Hogervorst wordt bij de vergadering geroepen en de voorzitter verteld hem wat de bevindingen van een bekend deskundige zijn. Hogervorst geeft toe onvoldoende op de hoogte te zijn met ijzerwerken en daarom deskundige Van Kleef heeft ingeschakeld en dat hij deze eerst wil raadplegen. Het bestuur heeft echter niets met Van Kleef te maken en geeft aan direct met een andere deskundige in zee te willen gaan. Waarop Hogervorst “verklaart niet genegen te zijn afstand van het aan hem opgedragen werk te doen, maar in geval het Bestuur noodig acht hem daarvan te ontslaan hij daarmee genoegen zal nemen”. Dat doet het bestuur onmiddellijk, maar ze zijn nog wel zo vriendelijk te zeggen dat hij binnen 8 dagen zijn rekening mag indienen en als “die rekening billijk wordt geacht men zoo mogelijk zal trachten hij met het dagelijks opzigt wordt belast”.
Nog dezelfde dag wordt Korevaar gevraagd te belasten met het maken van een nieuw bestek.
Korevaar is een voortvarend man, die de heemraden al na tien dagen vraagt met hem naar de molenplaats te gaan, om de situatie ter plaatse te bepreken. Al eerder had hij terloops gezegd dat hij de voorkeur zou uit willen spreken voor een achtkante molen. Ter plaatse doet hij dit nog eens dunnetjes over. De voordelen die hij noemt komen er op neer dat de bouwkosten lager zullen zijn, dat er meer ruimte voor bewoning door de molenaar zal zijn en dat de bouw waarschijnlijk sneller zal kunnen verlopen. De heemraden laten zich niet zomaar ompraten en twee van de drie houden vast aan het plan weer een wipmolen te bouwen. Korevaar ziet evenwel kans twee van hen te bewerken en zij zullen hun achterban raadplegen en zonodig met de voorzitter over aanpassing praten. De bouwkundige gaat nog verder in zijn bespiegelingen en stelt een aantal andere wijzigingen in het bestek voor. Zo vindt hij dat de eiken achtkantstijlen best vervangen kunnen worden door grenen en dat dennen roeden voordeliger zijn dan Maingrenen.
Een belangrijke verandering betreft het onderwiel en de twee schijflopen die hij liever in ijzer uitgevoerd ziet worden. Tenslotte wil hij het scheprad voorzien van gebogen schoepen, die het rendement zouden verbeteren.
Wat de betaling van de bouw aangaat ziet Korevaar dat na het gereedkomen op 1 april ¾ van de aanneemsom kan worden betaald en 1/8 3 maanden daarna en 1/8 na de finale oplevering op 1 januari 1876.
Klaarblijkelijk heeft zich een aanzienlijk aantal ingelanden geschaard achter het plan een achtkant te bouwen en daarom wordt er een ingelandenvergadering bijeengeroepen. In deze vergadering geeft het bestuur aan waardor de vertraging die nu is ontstaan werd veroorzaakt. Van de gelegenheid maken zij gebruik opzichter Hogervorst goed zwart te maken door te stellen dat hij niet alleen pas na herhaalde aanmaningen met een bestek kwam, maar dat dit, zeker waar het het ijzerwerk betrof, niet aan de verwachtingen voldeed. In de bestuursvergadering had Hogervorst dit zelfs toegegeven! Vandaar dat Korevaar was belast met het maken van een nieuw bestek. Er volgt een levendige discussie, die er in eindigt dat er toch besloten wordt een achtkante molen te bouwen. Merkwaardig is dat er wel even gevraagd is naar het bouwen van een stoomgemaal, maar dat hierover nauwelijks een woord wordt vuil gemaakt. Er komt nu dus geen stoommachine.
Zolang de molen nog niet klaar is zullen de buurpolders het malen overnemen. Op dit punt wil ingeland Buma nog wel weten of het niet goedkoper is een locomobiel te huren en hiermee van het overtollige water af te komen. Korevaar zal hiernaar onderzoek doen en zijn bevindingen aan het bestuur rapporteren.
De offertes
Op 23 november wordt het nieuwe bestek van Korevaar ontvangen. De voorzitter leest het bestek en vervangt onmiddellijke de twee houten roeden door een ijzeren en een houten roede, zoals in een vorige vergadering besloten. Daarna brengt hij het bestek direct naar de drukker, zodat het voor nog voor de eerste voor iedereen verkrijgbaar is. OP 28 november wordt de advertentie geplaatst in het advertentieblad van ten Hage in ’s Gravenhage, in de Nieuwe Rotterdammer en in de Utrechtsche Couranten.
Op 25 november ontvangt de voorzitter van Korevaar een bestek voor de ijzerwerken, die hij op de zevenentwintigste doorstuurt naar de IJzergieterij De Prins van Oranje, en aan van Enthoven & Cie. te ’s Hage, aan de Gebr. Schutte te Amsterdam en naar de Evrard, Van Duyl & De Kruyff te Delfshaven.
Wel volgt er nog de nodige discussie binnen het bestuur wat de garantietermijn zou moeten zijn. Er wordt voorgesteld deze op vijfentwintig jaar te stellen, maar Korevaar vindt dit niet realistisch, want hij schrijft het volgende:
- dat hij de garantie voor een ijzeren bovenrad nooit langer als 10 jaren of 12 jaren bepaalt, omdat een as die 10 jaren goed loopt niet meer door gebreken onbruikbaar wordt en niet veel fabriekanten zijn die 25 jaren bestaan of als zoodanig aansprakelijk te stellen zijn, en eene garantie van 25 jaren aanleiding kan geven dat de fabriekanten bezwaar hebben om in te schrijven.
- Dat er geenerlei bezwaar bestaat om het scheprad, wiel enz te plaatsen nadat het metselwerk is voltooid.
- Dat het niet noodig is kammen en staven in voorraad te bestellen, daar er alligt 6 à 8 jaren moeten verloopen eer die noodig kunnen zijn, en de hekken enz vanzelf in het onderhoud vallen.
Waaromtrent na eenige beraadslaging wordt besloten de garantie op 12 jaren te bepalen en het overige overeenkomstig de gegevene inlichtingen in het bestek te laten.“
Tijdens de volgende vergadering, die al vijf dagen later wordt gehouden wordt eerst medegedeeld dat er antwoord op de offerteaanvraag is van Evrard & Cie, die laten weten zoveel werk te hebben dat zij geen tijd te hebben om de werkzaamheden uit te voeren.
De andere maatschappijen hebben nog niet geantwoord en daarom wordt er overgegaan op andere knellende punten. Zo blijkt “dat de voorgevel van het nieuwe zomerhuis zoodanig door watert dat het water met stralen langs den muur afloopt, waaromtrent wordt besloten den aannemer H. de Hoog aan te schrijven dat hij zorge zulks zoo spoedig mogelijk wordt hersteld.” Daar heeft e aannemer geen beste beurt mee gemaakt, want de bouw van de hooiberg wordt nu aan een ander gegund.
Het feit dat de molen zal worden herbouwd geeft ook onbekenden de gelegenheid hun kansen te grijpen: De heer J. Barendregt Gz., voorzitter van de Zuidpolder bij Barendrecht heeft twee Potroeden in de aanbieding met een lengte van 27,60 meter, inclusief de ijzeren as, hekken, windborden, zeilen en vullingstukken. De molen is in 1845 nieuw gesticht en zeer solide gemaakt. Het is een klaarblijk een rijke polder “die geen omslag heft, maar integendeel ’s jaarlijks eene belangrijke uitdeeling geeft; zoodat het is geen versleten boel”.
Helaas heeft de beste man voor zijn beurt gesproken en moet hij acht dagen later al schrijven dat de ingelanden nog geen definitief besluit tot amoveren hebben genomen “zoodat het bestuur volgens art. 61 lett: e van het alg. reglement niet gemagtigd is tot het vervreemden der eigendommen dier polder”. Hij vraagt uitstel tot eind december en dan bericht hij dat de molen zal worden afgebroken en dat hij een roe kan aanbieden die in 1867 is afgeleverd en in 1868 is gestoken. De door voorzitter Muller gevraagde garantietermijn is dus juist vervallen. De vraagprijs is ƒ325,- levering franco aan de buitenhaven van de Koedood (Curnisse). Het bestuur vindt deze prijs te hoog, temeer daar hier de transportkosten nog bovenop komen. Hoewel een nieuwe roe zo’n 200 gulden duurder is wordt uiteindelijk toch besloten een roe te bestellen bij de firma Pannevis.
De aanbesteding
Tijdens de vergadering van 10 december wordt overgegaan tot “de aanbesteding van den molen, en blijkt dat er 14 biljetten ingeleverd bij opening waarvan bevonden de minste inschrijver is N,L. Swanenburg te Woerden, voor de som van ƒ 14.260,- onder borgstelling van J. Paling Hz. aannemer en H. Veenendaal verwer, beide te Woerden; Daar de genoemde inschrijvingsom het Bestuur aannemelijk voorkomt en volgens verklaring van den heer Korevaar de aannemer een solide en geschikt persoon is, wordt met algemeene stemmen besloten hem het werk te gunnen.
Genoemde aannemer bij de besteding tegenwoordig zijnde wordt ter vergadering verzocht en aan hem het besluit medegedeeld, waarop het proces verbaal van aanbesteding wordt voorgelezen, wordende hij tevens verzocht zoo spoedig mogelijk met het werk aan te vangen en te zorgen het op den bepaalden tijd wordt opgeleverd en belooft hij voor een en ander te zullen zorgen.
Daarna worden geopend de twee ingekomen inschrijvingsbiljetten voor de levering van de ijzeren werktuigen, ingezonden door de Maatschappij IJzergieterij de Prins van Oranje ingeschreven voor ƒ 3658 en door L.J. Enthoven & Cie. ingeschreven voor ƒ 3285,- hebbende de firma Evrard & Cie. te Delfshaven en de Gebr. Schutte te Amsterdam kennis gegeven dat zij door veele werkzaamheden verhinderd zijn mede te dingen, en wordt aangezien de heer Korevaar ook deze inschrijvingssom aannemelijk acht met eenparige stemmen besloten de levering te gunnen aan de firma L.J. Enthoven & Cie. ijzerfabrikanten te ’s Hage, waarvan op heden aan hen kennis zal worden gegeven.
De Voorzitter deelt vervolgens mede dat de zeilenmaker IJpelaar te Gouda om de leverantie der zeilen heeft verzocht en dat hij dezen heeft uitgenodigd om bij de aanbesteding tegenwoordig te zijn, die ter vergadering wordt toegelaten en eenige stalen ter bezigtiging geeft, met opgave van prijzen, waarna hij door den Voorzitter wordt uitgenoodigd voor twee verschillende wijzen prijzen opgaven in te zenden, als:
1e de kosten voor jaarlijks onderhoud, wanneer door den polder zes nieuwe zijlen worden aangekocht en
2e de kosten voor onderhoud per jaar, wanneer hij zelf de molen van zes zeilen voorziet”.
Een maand later zit het bestuur weer bij elkaar en zij uit haar ontevredenheid met de voortgang van de herbouw. Korevaar krijgt derhalve de opdracht zich strikt te houden aan de tijdplanning uit het bestek. Deze geeft aan dat er op 28 december een proefpaal is geslagen en dat daaruit bleek dat er palen nodig zijn van 12 meter. Half januari kan met heien worden begonnen en daarom moet er nu een opzichter worden aangesteld voor zestien gulden per week, te betalen door het polderbestuur. Onbegrijpelijk vindt het bestuur, want waar is de 5% van de aanneemsom die Korevaar zal krijgen dan voor.
Korevaar geeft in zijn brief aan dat deze som voor het algemene begeleidende werk is en dat het dagelijkse opzicht daar niet onder valt.
Er wordt nog wel over gepraat, waarna het bestuur besluit toch op hun kosten een opzichter aan te stellen, maar dan alleen totdat de molen maalvaardig is. Voor het aftimmeren van de woning en bijkomende werkzaamheden is geen toezicht nodig en dus ook geen opzichter. Bovendien vraagt Korevaar iedere vier weken het geld voor de opzichter te mogen ontvangen. Daar gaat het bestuur mee akkoord en zal dit uit de eigen kas betalen en later afhouden van de eerste aannemingstermijn.
Ook besluit men aan Hogervorst het maken van het bestek en het toezicht op de bouw van het zomerhuis uit te betalen. Hij krijgt ook een vergoeding voor het feit dat zijn onderhoudscontract voortijdig moet worden afgebroken en de vraag wordt gesteld voor welke som hij de overige polderwerken, buiten de molen, wil behouden. Het bestuur is dus nog wel een beetje vriendelijk voor hem.
Opnieuw verloopt er een maand voor het bestuur bij elkaar komt. Bij de mededelingen meldt de voorzitter dat de ijzeren molenroede en de zeilen op 15 maart zullen worden geleverd. Inmiddels is ook de vergunning binnengekomen van “Heeren Dijkgraaf en Hoogheemraden van het Grootwaterschap van Woerden” om een geldlening aan te gaan van achtduizend gulden. Dat geld is nog niet onmiddellijk nodig, maar nu kan er naar de goedkoopste geldbron worden gezocht.
In de zelfde vergadering wordt besloten Hogervorst per 1 april te ontslaan als aannemer van het onderhoud van de molen, omdat dan toch zijn contract verloopt “zoodat hij dan niets meer van den polder te vorderen heeft”.
Financiën
Inmiddels gaan een tweetal heemraden op stap om een zo voordelig mogelijk lening te verwerven. Dat blijkt nog niet zo eenvoudig. Iemand in Delft wil wel lenen tegen 5% een ander tegen 4 ¾%, maar daar moet weer een ½% provisie voor worden betaald. Uiteindelijk wordt de voorzitter gemachtigd zelf een beslissing te nemen naar gelang hem dit het raadzaamst voor komt.
Begin april keert de verzekering een bedrag uit van ƒ 11.670,-, dus een echt financieel probleem is er dan niet. Toch wordt wel degelijk op de kleintjes gelet. Zo is de termijn van de aanstelling van de opzichter verlopen, maar de molen is nog niet klaar doordat het veel gevroren heeft en dus het metselwerk en aanvoer van materiaal vertraging heeft opgelopen. Hij mag daarom nog veertien dagen blijven.
Vanwege de vorst krijgt de aannemer nog de tijd tot 1 mei om de molen maalvaardig op ter leveren. Als dat niet lukt zal hij de boetes moeten betalen, zoals die in het bestek omschreven staan.
Eindelijk klaar
Op 8 mei komt het bestuur weer samen en er wordt een missive van Korevaar voorgelezen, waarin hij aangeeft dat de molen nu zo ver is dat deze “elke dag bij windgelegenheid in gebruik kan worden genomen en alzoo in maalvaardigen toestand is opgeleverd”. Dat zal dan op maandag de 10e zijn, “ingeval er genoeg zomerwind is, den molen te beproeven, of anders dinsdag of woensdag ofwel den eersten dag dat er voldoende wind is”. Over deze proefneming wordt vervolgens in de volgende vergaderingen met geen woord gesproken, dus het zal zeker goed zijn geweest. Het enige waar op in wordt gegaan is dat op de 10de door molenmakers en molenaar is aanbevolen de vang te bekleden met een ijzeren voering, om brand te voorkomen. Aan Korevaar wordt gevraagd hier prijsopgave voor te doen. Die vindt het niet nodig, omdat het hout toch nog nat is en er beter een jaartje kan worden gewacht voor dit te verwezenlijken.
Pas op 30 juli wordt de molen definitief gekeurd en blijkt dat de aannemer aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Er zijn nog wel wat kleine puntjes, maar die stonden niet in het bestek. Zo moet er een waterbordje boven de as worden gemaakt om te voorkomen dat er water de molen instroomt en er moeten schenen in de as van het kruirad worden gemaakt om te voorkomen dat de ketting zich in het hout vreet. Deze kleinigheden worden snel verbeterd en dan werkt de molen naar tevredenheid.
Eind goed al goed zou je zo denken, maar echt lang blijft dat niet zo.
Wind en/of stoom?
Al op 18 januari 1879, dus drieëneenhalf jaar na oplevering van de molen, schrijven een aantal ingelanden een verzoek tot het bouwen van een stoomgemaal. Opnieuw mag Korevaar met een voorstel komen en opnieuw gaat hij voortvarend aan de slag. Drie dagen nadat hij om een visie is gevraagd ligt zijn advies bij het bestuur. Dat is kort en krachtig, waar hij schrijft : “Het zal u uit een en ander duidelijk zijn, dat aan het blijven voortbestaan van den windmolen, als zoodanig, niet gedacht kan worden en dit is ook niet wenschelijk, al de daarmede genomen proeven hebben er toe zonder uitzondering toe geleid, om eindelijk toch de molen buiten gebruik te stellen en af te breken, waarna men in dat geval, eene zeer gebrekkige inrigting overhield; ik zal dit steeds met alle kracht afraden, omdat men er zeker later spijt van zou hebben.”
In de ingelandenvergadering is de voorzitter voorzichtiger met zijn woorden en geeft de twee mogelijkheden weer die Korevaar heeft aangedragen:
“1e om den molen gedeeltelijk af te breken en daarvan met den noodige aanbouwing, het gebouw voor het stoomgemaal te maken, dan kan de waterloop, scheprad, wateras enz. behouden blijven en zal als dan een stoomgemaal van 17 paardkracht, ongeveer op ƒ 16000,- komen.
2e den molen te behouden en een stoomgemaal van 17 paardkracht te bouwen, te n zuidoosten van den molen, waarvan de kosten ± zullen bedragen ƒ 20000,-, zijnde dan geen machinistenwoning noodig.”
Het bestuur geeft de voorkeur aan de tweede optie, maar legt het probleem op het bordje van de ingelanden, en dan begint het gesteggel. De ene wil alleen een stoomgemaal, de volgende wil samenwerking met naburige polders, een derde vraagt zich af of niet kan worden volstaan met een klein stoomwerktuig in de molen.
Na de nodige discussie worden twee voorstellen aangenomen, waarbij het eerste is dat er voor eigen rekening een stoomgemaal zal worden gesticht en het tweede dat het een apart gemaal zal worden met behoud van de molen.
Dit brengt wel de nodige financiële problemen met zich mee, temeer daar er nog een schuld staat van ƒ 6500,- en er nu nog ƒ 20.000,- bij zal komen. Besloten wordt om deze laatste lening de eerste tien jaar aflossingsvrij te houden, waardoor de omslag binnen redelijke grenzen zal blijven.
Aan ene Van Wijk te Woerden wordt gevraagd het geld te fourneren, maar die schrijft op 21 februari aan voorzitter Müller het volgende:
Amice
Boeren zijn lastige menschen in geldzaken, wanneer zij het nodig hebben. Zij denken steeds dat het mij en anderen slechts een woord behoeft te kosten om zooveel geld te krijgen als men wil tegen zoodanige renten en voorwaarden als de vragensteller wil. Dit is echter in geenen deele het geval.
De bouw van het gemaal zal bij inschrijving worden gegund en dan blijken de inschrijvingsbedragen wel erg ver uit elkaar te liggen. Het hoogste bedrag is dat van de firma H & R Lambers uit Burtscheid bij Aken, die inschrijven voor ƒ 18500,-. Een aantal inschrijvers komt tussen de 9 en 10duizend gulden. Laagste inschrijver is de firma De Jong & Co die inschrijven voor ƒ 6370,-.
Korevaar versus De Jong
Je zou dan denken dat het duidelijk is wie het werk gegund zal worden, maar dat blijkt niet het geval. Korevaar heeft niet het juiste vertrouwen in De Jong. Deze op zijn beurt is woedend over het niet gunnen van de opdracht. Hij schrijft in een privé aan Müller gerichte brief van 30 april 1879 dat “dat gebeurde ons en mij persoonlijk bijzonder heeft gegriefd, immers, hoewel het diploma van onbekwaamheid ons ter verkrijging der niet-gunning voorzeker door den Heer Korevaar, met onze werkplaatsen volmaakt onbekend, uitgereikt even weinig waarde heeft, als het diploma van Ingenieur, dat hij zich zelven sedert eenigen tijd heeft vermeend te moeten schenken, zoo zijn er toch te veel lieden, die, der zake onkundig in alles zijn oordeel geraden te volgen, om ons door een zoo onregtvaardige belediging, als waarvan wij 28 dezer het slagtoffer waren, niet in het oog van velen te benadeelen.
Hoewel mij na het gebeurde in geen geval, al ware zulks nog mogelijk, het werk onder den Heer Korevaar zouden willen maken en ons dan daartoe desnoods zelfs zouden beroepen op het bestek, dat alleen spreekt van een Ingenieur als opzigthebbende, zoo achtte ik toch dit schrijven niet te onpas, daar ik op uwe opinie te zeer prijsstel, om stilzwijgend de ondergane blaam te dragen.
Met hoogachting verblijf ik inmiddels na vriendschappelijke groten,
w.g. G.J.W. de Jongh, Ingenieur”
Ook enige ingelanden zijn kwaad, al stellen zij het in hun brief aan het bestuur voorzichtiger, en willen dat de levering van de machine wordt opgedragen aan De Jong. Het gevolg is dat er in een ingelandenvergadering gestemd wordt over de gunning. ’s Avonds schrijft voorzitter Müller al een brief aan Korevaar: “[…]haast ik mij u de uitslag van een en ander mede te deelen; nadat door het bestuur en eenige Ingelanden krachtig uwe partij is gehandhaafd en verdedigd, is de uitslag geweest zoo als ik die heb voorzien, tot groot leedwezen van ieder onzer, waaraan wij met de beste wil niets hebben kunnen veranderen, en is met groote meerderheid van stemmen de levering aan de Heren de Jongh te Oudewater opgedragen, onder bepaling dat een andere deskundige voor dat werk zal worden benoemd.”
Korevaar had zelf van te voren gesteld dat hij geen opzichter wilde worden als het werk aan De Jong zou worden gegund. Hij krijgt een provisie van 2 ½%, maar moet wel zijn tekeningen zo spoedig mogelijk inleveren .
Overigens zal Jan Visser Gz. te Papendrecht als aannemer van de gebouwen worden ingeschakeld.
Opzichter wordt nu De Wit uit Amsterdam, die wekelijks een voortgangsrapport instuurt, waardoor de bouw op de voet te volgen is. Op 16 november 1879 schrijven zij vol trots: Het stoomgemaal Papekop en Diemerbroek is geheel afgewerkt!
Uiteindelijk heeft de molen nog tot 1929 dienst gedaan. In dat jaar werd de molen tot de eerste zolder afgebroken. De in 1902 gestoken Potroede (nummer 1920) met een lengte van 27,70 meter wordt ingekort tot 25,16 en gestoken in De Windhond te Woerden waar hij tot eind 2004 dienst deed. Nu rest alleen nog de onderkant van de molen, dat nog altijd dienst doet als onderkomen van een dieselgemaal.
In kader:
G.A. Muller was een machtig man, die niet alleen burgemeester van Gouda was, maar ook voorzitter van een aantal polderbesturen. Zo was hij voorzitter van de polders Papekop-Diemerbroek, van Lange Ruige Weide en van ……